Het kweken van witloof bestaat uit twee delen. Het eerste deel gaat van het zaaien tot het rooien van de gekweekte witloofwortel. Deze eerste fase kan in de tuin, in open lucht gebeuren. Na het rooien van de witloofwortel begint het tweede deel. De witloofwortels worden in een tafelbed gezet en worden afgeschermd van het licht. Na een bepaalde tijd kan er witloof worden geoogst.
De witloofwortels worden eind mei, begin juni gezaaid. Witloof is een donkerkiemer, ook de zaden worden met een fijn laagje afgedekt om ze van het licht af te schermen. De afstand tussen de rijen bedraagt 25 tot 35 cm. De zaden kiemen na 8 à 10 dagen. Na kieming worden ze uitgedund op 10 cm. Het kweken van witloofwortels moet op een stikstofarme grond gebeuren. De witloofwortels op een lichte zandgrond hebben soms, tijdens een droge periode in de zomer, een groeistagnatie ondergaan. Op zware gronden zullen er dunne, vertakte wortels ontstaan.
De gekweekte witloofwortels worden voor de vorst gerooid. Na het rooien rijpen ze enkele dagen na. Om te voorkomen dat er zonnebrand optreedt, worden de witloofwortels dakpansgewijs gelegd zodat het loof afgedekt is. Na een week wordt het loof 2 cm boven de wortelhals afgesneden. De witloofwortels worden tijdelijk op een koele plaats bewaard voor het intafelen. Het gewas dient regelmatig worden gecontroleerd op bladluizen en mineervlieg.
Bladluizen komen vooral voor tijdens droge zomers. De mineervlieg telt drie generaties per jaar. Het vliegje is 3 mm groot en is te zien in de maand mei. Het vliegje legt zijn eieren aan de voet van de bladeren. Uit het eitje komen witte, doorschijnende larven van 5 mm. Het zijn de larven die gangen vreten in de bladeren. Na het larvenstadium heeft er een gedaanteverwisseling plaats en verschijnt een bruine pop van 4 à 5 cm.